maandag 11 april 2011

Pleinvrees

De deuren gaan open. Ik loop met grote passen de Dirk van den Broek in. Pfieuw, uit het zicht van de honderden toeschouwers die zich hebben geparkeerd op een van de vier terrassen aan het Marie Heinekenplein. De strijd begint zodra ik mijn deur uit loop. Zit mijn haar goed? Heb ik niet in vogelpoep gezeten? Hangt mijn broek niet halverwege mijn bilnaad? Schijnt mijn top echt niet door? Zitten mijn schoenen goed vast, zodat ik niet op mijn waffel kan gaan? Als de antwoorden op al deze vragen positief zijn, pak ik mijn fiets. Met opgeheven hoofd, klamme palmen en rode wangen fiets ik richting het plein.

Aan de rand van het circkelvormige Marie Heinekenplein liggen vier grote terrassen. Eigenlijk zes, maar op twee van deze terrassen zit toch nooit iemand. Dus. Het centrum van het plein, wat bestaat uit een circkel van rood asfalt, is het podium van dit openluchttheater. Iedereen die zich op het podium (lees: op het middenplein) bevindt is het slachtoffer van een enge, maar volstrekt menselijke vleeskeuring. Een catwalk zonder applaus, een toneel zonder co-acteurs: kortom een gladiatorenarena zonder zwaard. Je bent machteloos.

Eenmaal op het plein begint mijn hart sneller te kloppen. Ik zet mijn fiets vlak voor de supermarktingang, buk voorover om mijn slot dicht te doen en besef dan pas dat ik een heupbroek aan heb. Shit! Helaas is een stel vrouwelijke studentes mij voor. Als ik achterom kijk zie ik ze giechelen. Snel trek ik mijn broekrand over mijn zondagsondergoed. Fijn, hoor. Eenmaal binnen kan ik me amper focussen op mijn boodschappen. Ze moeten in ieder geval niet te zwaar zijn! Stel je voor: met een rood plofhoofd, klotsoksels (van de zware tassen dan, he) en met een tas van acht kilo! Dat is vragen om ellende. Ik gris mijn dingen uit de schappen, marcheer naar de kassa, reken af en loop naar buiten. Alles gaat goed. Mijn boodschappen blijven in mijn mandje liggen. Ik buk niet voorover, maar zak zijwaarts door mij knieen, mijn haar zit geweldig en mijn fiets gaat in een keer van het slot. Ik stap op mijn fiets en fiets met een brede glimlach het plein af. Overleefd!

Ik fiets over de trambaan richting mijn straat en ineens bekruipt mij een angstig gevoel. Voor mijn ogen zie ik drie van mijn boodschappen in slowmotion uit mijn mandje vallen: eieren, mijn toetje en een pak sap. De tram die inmiddels vlak naast mij gestopt is belt geirriteerd. Alle terrassen kijken naar de bellende tram en het onhandige, met knalrode wangen gedecoreerde meisje. Ik dus. Ik gris mijn boodschappen van de grond, niet denkend aan mijn heupbroek, die ondertussen om half negen hangt en fiets snel weg. Mijn fiets wordt gevolgd door een lange plakkerige sliert eiwit, die is blijven hangen aan mijn stuur. Uit mijn mandje loopt een constante straal appelsap en mijn pudding pruttelt langzaam maar zeker uit zijn bakje over mijn broek. Als ik bij mijn voordeur aankom zitten mijn benedenburen buiten. Ze zien mijn rode hoofd, de eiwitsliert, de pudding op mijn broek en het spoor van sap. Even kijken ze me aan met medelijden en ongeloof, maar dan beginnen ze hard te lachen. Zelf weet ik van ellende ook niet meer wat ik moet doen, dus ik begin ook maar te lachen. Ik krijg een glas wijn in mijn handen gedrukt en word bevolen te gaan zitten. "Weet je wat?" zeg ik. "Wat doe ik ook moeilijk. Dan val ik, dan struikel ik, dan heb ik een vieze vlek op mijn broek. Het is zomer. I dont care anymore!" Met een gevoel van overwinning en goedkeurende klanken van mijn buren ga ik zitten en neem een slok wijn. De zomer is hier and it's good!

Liefs,

Timothea

Geen opmerkingen:

Een reactie posten